een spinrag van motieven - Bezonken rood

Drie voorafjes leiden het thema in. Van Goethe laat Brouwer 'Die Mütter! Mütter! 's Klingt so wunderlich!' klinken. Het Dodenlied kondigt het gepeins bij overlijden aan: 'Ik ben er immers. Er toch is zeker dat ik er niet ben.' En dan is er nog de wind als metafoor van iemands leven. En daarmee samenhangend 'Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt' (motto).

Het overlijden van zijn moeder maakt Jeroen Brouwers op pijnlijke manier duidelijk dat zijn kleuterjaren in het interneringskamp Tjideng zijn band met zijn moeder voorgoed heeft geraakt. 'Ze sloegen mijn moeder tot ze als dood bleef liggen... Op dat moment hield ik op van haar te houden.' Hiermee is meteen het grondmotief verwoord. 

Ze raakten verkeerd verbonden. En het breidde zich uit naar alle vrouwen. Zelf schrijft hij daarover: Toen heeft het mij onaangeraakt gelaten - ik zou er pas later door worden aangeraakt.

Het hele boek ademt octavering, zoals Brouwers het noemt. Alles wat hij in zijn leven tegenkomt, lijkt een echo te zijn van zijn ervaringen in het kamp. Het boek schiet dan ook met willekeur van het ene tijdvak in het andere, van de kampervaring naar het heden en daar tussenin, het avontuur met Lisa. Lisa die voortdurend door zijn gedachten schiet, wanneer hij aan zijn moeder denkt. Lisa in een blauwe jurk, Lisa in de kist. Hij draaide Lisa's nummer om haar adem te horen, zoals zijn moeder hem belde om zijn stem te horen.

Het motief van de wind, het leven dat alles aanraakt, komt door het boek heen aangewaaid. Brouwers zelf voelt zich als de wind, die Liza even aanraakt en dan weer op weg gaat. Maar het meest raakt de wind het motto aan. Nadat de wind voorbij is, blijft alles wat erdoor is aangeraakt nog even in beweging. Brouwers vergelijkt dit beeld met de drie decenniën waarin hij zelf bewogen werd door wat zich in de tijd daarvoor in het kamp had afgespeeld.

Die bewogenheid was zo erg, dat Brouwers liefst half verdoofd door het leven gaat. De mist drukt dat literair uit. Er staat een wolk van mist door het venster. Op het glas op de kist van zijn moeder vormt zich een mistplek tussen hen. In zijn hoofd zit dezelfde mist als in het bos. De pillen schermen je hersenen af als door mistproppen.

De pillen krijgen veel aandacht. Ze hebben poëtische namen, zoals Serestra Forte. Het liefst loopt Brouwers versuft rond, het liefst is hij stomdronken, het liefst slapend, het liefst afwezig en dat door afkeer van het leven en uit verlangen om er niet te zijn. Zijn gewenste stadium van dronkenschap is dat waarbij de geest zijn venige hersens verlaat. Dat alles noemt hij: uit jezelf worden weggeleid.

Rakend aan de mist gebruikt hij vaak het woord spinrag. De mist op het glas in de kist van zijn moeder verandert in zijn verbeelding in een spinrag van barsten, als in een kapotte spiegel. 

Het traliemotief neemt in de estafette over. Nadat Jeroen uit het kamp is teruggekomen, wordt hij op kostschool gestuurd. Zijn moeder draagt sindsdien een hoed met een voile. Telkens wanneer er een afscheidsmoment komt, valt de voile tussen hun gezichten, als een traliewerk. Ze geraken niet meer bij elkaar. Ze zijn niet meer verbonden. Het traliewerk wordt symbool voor zijn haat tegenover vrouwen. Wanneer hij later met de trein reist, zwaait zijn moeder met een zakdoek, handdoek of beddenlaken. Steeds zit er iets tussen hen in.

Dit beeld van het voortdurend uitgezwaaid worden is ook typerend voor de relatie met zijn moeder. Zij verdwijnt telkens weer uit zijn leven, vooral in de tijd van de kostschool. En dat is nu juist wat hij na het kamp niet meer aankan. Het lijkt zelfs nog erger. In het kamp droeg hij een tropenhelm, waardoor zijn moeder hem altijd direct herkende, wanneer hij van een gedwongen groepsreisje terugkwam. De tijden van de kostschool zijn gekenmerkt door de hoed van zijn moeder. Zij moet hem zoeken tussen de vele kinderen.

Verschillende soorten dood komen aan bod. Naast de fysieke dood, die in het kamp heel gewoon was, schrijft Brouwers ook over de dood die mildheid heet. Wanneer mensen over de kampen praten, gaan ze lachen. Ze relativeren, vertellen er zelfs bij dat ze daar ook gelachen hebben. Al schaterend wordt de geschiedenis weggespoeld in hilariteit. 

Bij het schateren blijft Jeroen Brouwers hangen. Hij herinnert zich niet dat er volwassenen lachten, in het kamp. Maar hijzelf, als onwetende kleuter heeft geschaterd bij het zien van verschrikkingen die de mensen als martelgang werden aangedaan. Nu hij als volwassene begrijpt waarmee hij gelachen heeft, schaamt hij zich zo diep dat alleen pillen en drank nog enig soelaas kunnen bieden.

De fysieke dood bracht hij altijd in verband met vliegen. Wanneer de vliegen op iemands witte oogleden wandelden, was de mens meestal dood. Daarom sloeg hij ze altijd weg, de vliegen, bij zijn grootmoeder vandaan. De wind (het leven) hield de dood (de vliegen) op afstand. Wanneer zijn moeder sterft, hoopt Jeroen Brouwers dat er toch een glasplaat op de kist ligt, zodat de vliegen niet bij haar lichaam kunnen komen. Zelf speelde hij liefst vliegtuigje. Dan was hij in beweging. Hij was zelf de allergrootste vlieg van wie de vliegen bang waren. 

Maar het vliegtuig onthulde ook zijn wreedheid tegen vrouwen - hij had nooit anders gezien. Hij droomde dat hij bombardeerde en alle Japanse vrouwen schreeuwden van pijn en verdronken in hun eigen bloed. Vrouwen die nu voor hun rechten opkomen noemt hij verwende welvaartsklerewijven. Ook Lisa moest worden gemarteld, moest pootje na pootje en vleugeltje na vleugeltje uit het lichaam worden gescheurd. Lisa moest kaalgeschoren en met een zweep van rozenkransen gegeseld. De jongetjes van haar klas moesten schateren over haar kermen heen.

Wanneer mensen doodgingen werden ze boeboer. Boeboer was de benaming van een soort niet de vreten pap, die men in het kamp elke dag kreeg. De overledenen werden soms nog even bij de levenden gehouden, maar dan ontbond het lichaam zich tot boeboer. Wanneer Brouwer in de spiegel kijkt, ziet hij vaak een gezicht dat zich van angst ontbindt tot boeboer, een gezicht dat weg te smelten lijkt, af te druipen.

Goede herinneringen heeft hij ook. Vooral aan een heel klein boekje 'Daantje gaat op reis', dat zijn moeder in het kamp heeft kunnen bemachtigen en hem voor zijn vijfde verjaardag heeft cadeau gedaan. Hij noemt het het beste dat zijn moeder hem heeft meegegeven. Het herinnert hem aan de tijd waarin hij zijn moeder kende, toen ze hem leerde lezen. 

Zijn vijfde verjaardag komt vaak terug; op 30 april 1945 pleegde Hitler zelfmoord en daarvoor werden de vrouwen in het kamp verschrikkelijk gestraft. Met kikkeren bijvoorbeeld, waarbij de vrouwen urenlang in kikkerhouding moesten springen. Wanneer ze omvielen, werden ze weer recht geschopt. Hij zag bij sommigen organen naar buiten komen. Dergelijke taferelen hebben ervoor gezorgd dat hij niet bij de geboorte van zijn eigen kind aanwezig kon zijn. Zijn vrouw was voorgoed beschadigd en een beschadigde vrouw, beschadigde zijn relatie. Hij kon het niet meer aanzien.

Fysiek heeft Brouwers vooral de eelt aan zijn voeten overgehouden. Het staat symbool als beschermlaag tegen de woeste en warme grond waar hij op moest lopen of waarop hij uren in de houding had moeten staan. Hij droomt wel eens dat zijn lichaam helemaal met eelt bedekt is; hij ervaart zichzelf zonder gevoel: Ik besta van top tot teen uit eelt; het is te laat om mij nog te genezen.

Wanneer hij het overlijden van zijn moeder te horen krijgt, staat hij naakt met de hoorn van de telefoon in zijn hand, even naakt, als toen hij eenenveertig jaar daarvoor geboren werd. Hij had zijn pillen uitgestrooid en een paar waren in zijn schaamhaar blijven hangen, net zoals bij zijn moeder, toen zij eten voor hem wilde smokkelen, maar daarbij werd betrapt, toen zij neergeslagen werd en ophield zijn moeder te zijn, enkele rijstkorrels in het haar op haar buik waren blijven haken.

Het hele boek door krijgen we gedeelten van het 'Wees Gegroet' te horen. Bij moeilijke zaken klinkt het 'Laat ons bidden', dat hij wellicht heel vaak heeft aanhoord. 'Geheiligd zij uw naam, gezegend zijt Gij onder alle vrouwen', klinkt het bij Lisa.' Bid voor ons, zondaars, nu en in het uur van onze dood', wanneer zijn grootmoeder sterft. Tijdens de daad riepen hij en Lisa de hele tijd de litanie van de heilige maagd. 

Het was duidelijk - ook voor zichzelf - dat Jeroen Brouwers niet wist wat bidden was. Uitspreken deed iedereen, maar bidden liet zijn moeder aan haar moeder over. De rozenkrans komt ook veelvuldig voor. Ze staat vooral symbool tussen de vingers van een overledene. De kloosterling in het pensionaat had een meterslange rozenkrans om zijn middel, waarmee hij kon meppen als de legeroverste in het kamp. Lisa liep mee in de processie, met een rozenkrans in haar hand, het teken van schijnheiligheid. Als zijn moeder in elkaar geslagen wordt, met de rozenkrans van grootmoe om haar nek en die vervolgens in kraaltjes wordt uiteengereten, laat Jeroen de stukjes liggen.

Er zijn nog massa's motieven die in de twee werelden octaveren, zoals het belletje aan de laars van de legeroverste en dat aan zijn broek, toen hij met Lisa op stap ging. Het tikken van de klokken in het kamplied en op de onderste verdieping van het appartementsgebouw waar Lisa woonde, het tikken zolang de polsslagader klopt. Het staan in de houding, het blijven staan en hij die is blijven staan, drie decenniën lang, niet heeft verwerkt. Wat overblijft is angst en zijn enige houvast zijn de zetstukken om hem heen: het meubilair en het uitzicht uit zijn venster.

Een schrijver leeft zijn leven twee keer, schrijft Brouwers. Hij met 'Bezonken Rood' in elk geval!

Maak een gratis website. Deze website werd gemaakt met Webnode. Maak jouw eigen website vandaag nog gratis! Begin